Steen en baksteen domineerden nog steeds de woningbouw. Vreemd genoeg zijn de oudste huizen van heel Europa (archeologische oudheden niet meegerekend) afkomstig uit de oude Nederlanden. Ze zijn in Doornik en dateren van ongeveer 1175 tot 1180. In dezelfde stad zijn ook woningen uit de vroeggotische periode bewaard gebleven.
Door Oud-Nederlandse woningen met Italië te vergelijken, stellen onderzoekers dat zelfs in de XVI eeuw. rijke patriciërshuizen geen sterke tekenen van individualiteit zouden hebben gehad. Het is moeilijk om het hiermee eens te zijn. Zelfs het herenhuis Gruthuse in Brugge, gebouwd in de jaren 20-70 van de 15e eeuw, bewijst het tegendeel, met zijn complexe volumes, die gedeeltelijk een binnenplaats omsluiten met een toren die uniek is in zijn afwerking (een opengewerkt “prieel” op pijlers), een geveldecoratie (ruiterbas-reliëf boven de ingang, enz.).
Het Duivelshuis in Arnhem (1546; sinds 1830 doet het dienst als stadhuis) staat bekend om de uniciteit van zijn geheel en details. Hier, dankzij het hoekige volume, asymmetrische compositie en bijna gelijk in belang twee gevels. Onder de hoek bevindt zich de doorgangsboog, en de facetten ervan lopen door naar de andere kant, waar het portaal is ingericht. De onderkant van hetzelfde deel van het gebouw aan de linkerkant en aan de zijkanten van de boog wordt ondersteund door gehoornde saters, wier inspanningen worden versterkt door de hoofden die erboven, onder de kroonlijst, op de sneden van de schouders zijn geplaatst, Hierboven bevinden zich Ionische pilasters, en daarboven en in de friezen bustes en profiellichamen met helmen. De raamkozijnen zijn effen, maar worden gecompleteerd door schelpenparen. De mansardevensters, in de puntgevels waarvan weer koppen zijn, alleen leeuwenkoppen, zijn beelden uit de volle lengte.
Hetzelfde kan gezegd worden van het huis Kurinus in Luik (1600-1610), dat een heel landgoed is aan het water van de Maas met een zware poort in rustica en zeer brede bogen die uitkomen op de erven. De bovenbouw van de toren in de vorm van een langgerekte tetraëder heeft niets gemeen met de vroegere torens van tempels en stadhuizen en is voor die tijd een soort wolkenkrabber. De gevels zijn bedekt met een net van rustica’s in witte steen, de ramen hebben aan weerszijden richels en rijen beeldhouwwerk zijn eveneens versierd. Ze zijn geschilderd tijdens de recente restauratie en verbeelden carnavalsmaskers, zeemeerminnen, volksdansen, jacht- en arbeidstaferelen en zelfs de fabel van Aesop “De vos en de kraanvogel”.
Wat het leeuwendeel van de woongebouwen betreft, deze staan strak tegen elkaar aan smal, op twee of drie assen, huizen die door alle delen van hun gevels – ramen, nog meer puntgevels – naar boven zijn opgetrokken. Vrij grote raamopeningen met frequente bindingen werden veroorzaakt door de noodzaak om de lokalen in al hun diepte zo goed mogelijk te verlichten. Dit werd ingegeven door het plaatselijke klimaat en gaf de gevels op artistieke wijze een delicaat grafisch karakter. Beneden bevonden zich een werkplaats of winkel en een keuken, terwijl op de bovenste verdiepingen woonvertrekken en een magazijn waren.
Maar zelfs deze schijnbaar “typische” gevels waren oneindig variabel. Om nog maar te zwijgen van een verbazingwekkende verscheidenheid aan geveltekeningen, waarvan de meest algemene classificatie veel plaats in beslag zou nemen; in feite gaf elk huis op een of andere manier het beroep, de artistieke smaak van de eigenaar, enz. aan. Zo is het apothekershuis in Brugge op folkloristische wijze versierd met amusante dierfiguren, hoewel ze symbool staan voor evangelisten, in Mechelen – nogal frivool voorgesteld door Adam en Eva in het paradijs.